Hand. 5:41 De apostelen verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren deze vernedering te ondergaan omwille van de naam van Jezus.
Lieve broeders en zusters,
Vaak leggen we direct na Pinksteren de nadruk op het leven van de eerste gemeente, haar succes, haar liefde, hoe zij aangeschreven stond bij het volk. We spiegelen ons eraan en vinden dan al snel dat we tekort schieten en denken na over hoe we kunnen veranderen naar dat beeld. En daar is niets mis mee. Maar we moeten wel oppassen voor eenzijdigheid. Het was namelijk een enorm gevarieerde boel, of moet ik zeggen een bont gezelschap? Aramees sprekende Joden, Griekssprekenden, weduwen, gehuwden, vrijgezellen, mensen uit de hogere kringen, Farizeeërs, mensen van de straat, eerder tot het jodendom bekeerden, mensen die graag op de voorgrond stonden, en zij die stilzwijgend op de achtergrond waren, en ga maar door.
Een van de dingen die mij opvalt was dat er een verlangen was om heilig te leven, zodat de Heilige Geest door zo’n bont gezelschap kon werken. En dat gebeurde dan ook met kracht.
Wat mij ook altijd opvalt is de houding ten aanzien van lijden. In Hand.5 lezen we dat apostelen worden gegeseld en het hun verboden wordt om in de naam van Jezus te spreken. Wat is dan hun reactie? Ze zijn verblijd dat ze waardig bevonden waren om te lijden voor Christus!
Die houding treffen we ook aan bij de vervolgde kerk. Niemand vind vervolging leuk; vervolging en lijden doet pijn, soms lichamelijk maar vooral emotioneel. Maar, zoals we ook weer op de avond van gebed voor de vervolgde kerk zagen, zij tonen steeds: Jezus Christus is mij dat lijden waard. En omgekeerd, net als de houding van de apostelen: dank U Heer dat ik het waard ben dat ik voor U mag lijden.
Heer, wilt U mij maar dat geloof en die bereidheid geven, door uw Geest.