Hand. 1: 14 Vurig en eensgezind wijdden ze zich aan het gebed, samen met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.
Lieve broeders en zusters,
Na zijn opstanding komt Jezus gedurende veertig dagen met regelmaat zijn discipelen bezoeken. Hij onderwijst hen en vertelt hen dat ze moeten wachten op de Heilige Geest. Dan neemt Hij hen mee naar de Olijfberg en neemt afscheid en vaart op naar de hemel. Dit lezen we eerst in Lukas 24: 49-53.
Wat gaan de discipelen dan doen? Ze doen wat Jezus zegt: ze gaan naar de tempel en zijn voortdurend bij elkaar in een bovenzaal, om te bidden. Tien dagen lang zijn ze aan het bidden en afwachten, op wat of wie? Wisten ze wel wat ze konden verwachten?
Het is zeer waarschijnlijk dat de Heer hen het nodige heeft onderwezen over de Geest, waardoor Petrus op de Pinksterdag direct de uitstorting van de Geest kon koppelen aan de profetie van Joël. Tegelijk vraag ik me af of ze ooit hebben kunnen bedenken hoe dat zou zijn!
In ieder geval is duidelijk dat zij verwachtingsvol in gebed gingen en eendrachtig bij elkaar waren. Wachtend op het ingrijpen van God. Niet passief, maar actief verwachten dat de Here zou gaan ingrijpen. En dat is een mooi beeld van een belangrijk aspect van gemeente-zijn. Eensgezind bij elkaar komen en vurig bidden. Niet discussiëren over randzaken zoals bepaalde bepaalde theologische stokpaardjes, de muziekkeuze, of hoe om te gaan met de corona-regels. Maar elkaar vinden in de liefde van en voor de Heer. Bidden voor elkaar, voor de wereld, voor (vrede in) Israël, voor de vervolgde kerk. Opdat Gods glorie zichtbaar wordt. En dan mogen we weten dat Hij gaat ingrijpen!